top of page
IMG_6051.jpeg

'Ik heb helaas een tennisarm opgelopen bij het aanbrengen van de vele duizenden, zorgvuldig neergezette puntjes verf bij de reconstructie van de wolkenpartij.’

IMG_6045.jpeg
IMG_6031.jpeg

‘Ik vermoed dat Van de Velde een watje van katoen heeft gebruikt in de schacht van de veer. Die fungeerde als een soort inktpatroon en zo kon de inkt blijven vloeien en kon hij lange lijnen trekken.'

IMG_6049.jpeg

 ‘Wolken moeten er oorspronkelijk wel zijn geweest, maar de meeste van Van de Veldes penschilderijen zijn totaal verpoetst. Vroegere restauratoren hebben in de wolkenpartijen alle grijze lagen weggepoetst.' 

IMG_6053.jpeg
cover_UUDNBUVY2.png

'Daar links op dat scheepje zie je Van de Velde zelf aan het werk, uitkijkend op het slagschip De Alkmaar. Hij maakte de schetsen terwijl hij keek naar de slag bij de ingang van de Sont, iets ten noorden van Kopenhagen.

IMG_6906.JPG

Schilderijenrestaurator, schilderdocent en kunsthistoricus Caroline van der Elst over de restauratie van de Slag bij de Sont van Willem van de Velde de Oude (1611-1693)

 

De wereld achter de wolken

 

Het werk van een schilderijenrestaurator bestaat vooral uit veel uitzoeken voordat je zelf met het penseel aan de slag kunt. Zeker bij pentekeningen van Willem van de Velde de Oude (1611-1693), zo weet restaurator Caroline van der Elst. ‘Je komt heel dicht bij de schilder. En als je dan iets niet weet, moet je nog dichter proberen te komen, omdat je anders niet verder kunt. Je moet alles weten over de inkt, over het gebruik van de tekenmaterialen zoals de veer, over het doek of paneel en over wat kunsthistorici en tijdgenoten over het werk te zeggen hebben. En dan weet je het uiteindelijk soms nog steeds niet helemaal…’

 

Interview van Koos de Wilt voor het Scheepvaartmuseum Amsterdam

 

Voor de tentoonstelling van Het Scheepvaartmuseum over het werk van vader en zoon Van de Velde werkt schilderijenrestaurator Caroline van der Elst aan de Slag bij de Sont uit 1660 van Het Stedelijk Museum Alkmaar. Het penschilderij verbeeldt een bijzondere historische gebeurtenis in de Nederlandse maritieme geschiedenis. Kopenhagen was op 29 oktober 1658 belegerd door koning Karel X Gustaaf van Zweden en het was de Nederlanders er veel aan gelegen bondgenoot koning Frederik III van Denemarken te hulp te schieten om de Sont open te houden. De zeestraat is een smalle, maar belangrijke toegang tot de Oostzee, de belangrijkste handelsroute van de Nederlanders in die tijd. Tijdens de slag hielp de Nederlandse vloot van 41 schepen de zeven Deense schepen tegen 45 Zweedse schepen. Mede omdat de Britten zich er niet mee bemoeiden en omdat de wind gunstig was, wonnen de Nederlanders de slag. En dat moest vereeuwigd worden. Van der Elst wijst naar de bovenzijde van het schilderij: ‘Bij alle afbeeldingen die we kennen van de slag, zie je deze wolken, alleen zijn deze hier een reconstructie. Alles boven de schepen heb ik samen met de hulp van de conservatoren Friso Lammertse van Het Rijksmuseum en Christi Klinkert van Het Stedelijk Museum Alkmaar met behulp van foto’s en de aanwezige restanten op het schilderij gereconstrueerd.’ De schilderijenrestaurator wijst naar de wolken rechtsboven in het schilderij: ‘Hier moet ik in de wolkenpartijen nog een logica zien te vinden. Jammer genoeg zijn er weinig aanwijzingen van de originele wolkpartijen. Het zoeken naar een oplossing, zonder zelf al veel te interpreteren, is leidraad.’

 

Tijdens de slag hielp de Nederlandse vloot van 41 schepen de zeven Deense schepen tegen 45 Zweedse schepen. Mede omdat de Britten zich er niet mee bemoeiden en omdat de wind gunstig was, wonnen de Nederlanders de slag. Dat moest vereeuwigd worden.

 

Na haar opleidingen werkte de schilderijenrestaurator Caroline van der Elst onder meer voor het Mauritshuis, Het Kröller-Müller Museum, Het Stedelijk Museum Amsterdam en Rijksmuseum Twente. In 2002 startte ze, na zeven jaar in musea te hebben gewerkt, met haar eigen restauratieatelier. Ze restaureert nu met name voor musea en voor enkele particuliere verzamelaars. Voor de heropening van Het Scheepvaartmuseum, nu ruim tien jaar geleden, restaureerde ze voor het museum zeventig schilderijen, waaronder penschilderijen van Willem van de Velde de Oude (1611-1693), Ludolf Bakhuizen (1630–1708) en Adriaen van Salm (ca. 1660–1720). En nu dus het enorme doek voor de tentoonstelling Willem van de Velde, vader en zoon.

 

De restaurator wijst naar rechts op de pentekening, tussen de schepen. ‘Als je goed kijkt, zie je daar heel klein het slot Kronborg op de achtergrond. En daar links op dat scheepje zie je Van de Velde zelf aan het werk, uitkijkend op het slagschip De Alkmaar. Willem van de Velde maakte de schetsen terwijl hij keek naar de slag bij de ingang van de Sont, iets ten noorden van Kopenhagen. Ondanks dat je hem ziet werken is toch het probleem bij het restaureren van deze penschilderijen dat er eigenlijk weinig bekend is over hoe hij ze nu precies maakte. Hoe tekende hij zo fijn, met welke inkt, met welke veren of andere materialen en met welke onderlaag? Op het scheepje bekijkt Van de Velde de slag als een soort oorlogscorrespondent. Hij had een rollen papier perkament op zijn schoot die hij kon uitrollen om later uit te werken in zijn atelier. Natuurlijk werkte hij embedded bij de marine, maar hij is wel heel zorgvuldig bij het vastleggen van elke lijn, elk kanon en alle militaire handelingen die je ziet. We weten dat hij goed moest hebben leren tekenen en dat zijn vader werkte in de scheepvaart. Hij kende dus wat hij zag en wist dus precies wat hij tekende. Het waren de foto’s van die tijd. Bij zo’n penschilderij ging het, net als bij oorlogsfoto’s in onze tijd, over wat er hier en nu voor zijn ogen gebeurde. Zo keken de mensen in die tijd ook naar deze werken.’

 

'Bij zo’n penschilderij ging het, net als bij oorlogsfoto’s in onze tijd, over wat er hier en nu voor zijn ogen gebeurde. Zo keken de mensen in die tijd ook naar deze werken.’

 

Vader en zoon Van de Velde moeten heel commercieel zijn geweest. Ze produceerden voor Nederlandse overheidsfunctionarissen en rijke particuliere klanten. De twee vertrokken met hun atelier naar Engeland toen de Nederlanden na het rampjaar 1672 aan de verliezende hand waren en ze in dienst traden bij de vijand aan de andere kant van de Noordzee. Toen vader en zoon voor de Engelse koning Karel II gingen werken, kregen ze een vorstelijk jaargeld en een eigen atelier in de Queen’s House in Greenwich. Maar de schilderijenrestaurator ziet vooral de vakman in Van de Velde de Oude. ‘Naast commercieel was hij ook iemand die voor zijn werk tot het uiterste ging, op het autistische af. Zijn concurrent Ludolf Bakhuizen was misschien beter, maar Van de Velde was de eerste en bovendien buitengewoon precies. Ik ben zelf ook heel zorgvuldig, maar ik ben onder de indruk van hoe secuur hij werkte op het meeste kleine detail. Ik heb helaas een tennisarm opgelopen bij het aanbrengen van de vele duizenden, zorgvuldig neergezette puntjes verf bij de reconstructie van de wolkenpartij.’

 

Van der Elst wijst, voordat ze verder ingaat op de techniek van de penschilderijen in haar atelier, naar een zeventiende-eeuws schilderij waaraan ze ook aan werkt. Een groepsportret van drie burgermeesters van Weesp van de schilderende burgermeester Gijsbert Jansz. Sibilla (1598-1655), een leerling van Rembrandts leermeester Pieter Lastman. ‘In vergelijking tot zo’n groepsportret in gekleurde olieverf, is het restaureren van het grijze penschilderij van de Slag bij de Sont heel anders en veel ingrijpender. Niet alleen is het heel gedetailleerd getekend en is inktverlies in de duizenden streepjes lastig te retoucheren, er was ook een heel groot gedeelte, de wolkenpartij die ongeveer de helft van het werk beslaat, in het verleden weggepoetst. We weten wel iets, maar nog niet veel over de techniek van Van de Velde. Je moet daarom eerst veel onderzoek doen voor je met het doek aan de slag kunt gaan. Probleem is vaak de financiering van dit soort onderzoek, zelfs bij zo’n belangrijke naam. Gelukkig is het gelukt met fondsen via Het Stedelijk Museum Alkmaar en Het Scheepvaartmuseum de pentekening van de Slag bij de Sont te restaureren en heeft het Erfgoedlab dat in uitzonderlijke gevallen voor belangrijk nationaal kunstbezit onderzoek doet, zijn gratis medewerking toegezegd.’

 

Niet alleen is het heel gedetailleerd getekend en is inktverlies in de duizenden streepjes lastig te retoucheren, er was ook een heel groot gedeelte, de wolkenpartij die ongeveer de helft van het werk beslaat, in het verleden weggepoetst.

 

Van der Elst gaat voor het enorme doek van de Slag bij de Sont staan en wijst naar de verschillende soorten grijs en beige van de met een kwast en olieverf geschilderde wolkpartijen en rookpluimen. Ze laat het contrast zien in de schepen en zee waar pen, inkt en inkt wassingen werden gebruikt en wijst de verschillende soorten grijs en beige aan van de wolkpartijen en de rookpluimen. ‘Deze delen waren in olieverf en de uitbeelding van de schepen en de zee uitgewerkt met deels verdunde inkt. De onderlaag, de zogenaamde grondering, van het gehele doek, is loodwit met krijt gemengd. Daarover zitten waarschijnlijk grafietlijnen en mogelijk een andere inkt voor het ontwerp van het geheel. Die inkt is misschien de paarszwarte ijzer gallusinkt, de inkt waar ook brieven mee werden geschreven. Bij de ijzergallus is er het probleem dat het ijzer door de tijd heen gaat roesten en er gaten in het papier kunnen komen. Tekeningen van Rembrandt hebben last gehad van dit oxidatieproces. Daar hebben dit soort penschilderijen niet aan van te lijden omdat de inkt is afgesloten door olie onder en vernis er bovenop. De inkt die we zien aan het oppervlak is vermoedelijk een ander inkt, een zwartere Oost-Indische inkt. Niet die we nu in de handel kunnen kopen, maar inkt die is gemaakt door het verbranden van dennentakken. Toen ik een paar jaar geleden in China was, heb ik zelf een staafje van deze gedroogde inkt gekocht en ben ik die met water gaan aanmaken. Toen ik een paar jaar geleden in China was, heb ik deze inkt zelf gekocht en ben ik die gaan aanmaken. Waar ik achter kwam is dat je deze inkt per dag moet aanmaken en dus niet kon bewaren in een potje.’

 

De inktlagen worden momenteel onderzocht door het Erfgoedlab, zo vertelt de restaurator. ‘Anders dan bij verf is er van inkt nauwelijks schraapsel te nemen om dat nader te onderzoeken. Maar met een minuscuul schraapsel is er in het laboratorium uitgevonden dat er roetzwart in zit en er zijn eerste aanwijzingen dat er wellicht ook een in lood gekookte olie aan deze inkt werd toegevoegd. Eiwit werd tot dusver nog niet aangetroffen. We zijn nu bezig om deze analyses van het lab nader te bestuderen maar we zitten nog midden in het proces van discussie en interpretatie, deels door trial and error op proefplanken.’ Van der Elst doet daarom op het moment proeven door de Oost-Indische inkt niet te wrijven met water, zoals gebruikelijk, maar met karnemelk en zure melk. ‘De hechting van de waterige inkt op de loodwit olielagen daaronder is al een stuk beter want als je op die olieondergrond met een waterige inkt tekent dan is er geen hechting.’ En wat als deze laag vervolgens gevernist wordt? Van der Elst: ‘Een proef kan dan zijn om de inktlaag te vernissen en dan deze vernislaag eraf te halen en vervolgens te kijken of de inkt blijft. Wat we nu weten bij Van de Velde is dat als je de vernislaag eraf haalt dat dan de inkt niet oplosbaar is in water, maar wel in alcohol. Dat zou kunnen betekenen dat er een olie of een melkeiwit is gebruikt.’

 

Wat weten we verder over zijn techniek? Van der Elst: ‘Daarover weten we eigenlijk alleen wat anderen over zijn techniek in brieven hebben geschreven. Met bravoure schepte hij op over de ongelooflijke formaten die hij kon fabriceren. De witte grondering scheen wel drie maanden te moeten drogen vooraleer hij aan de slag kon gaan. Hij was er ook trots op dat je zijn schilderijen zelfs in de regen kon zetten en kon afwassen met een spons zoals men ook kon doen bij gewone olieverfschilderijen. De vraag is dan: werden de penschilderijen inderdaad gevernist of heeft hij de ze gemaakt met een inkt die tegen water kon?

 

Hoe tekende hij met de inkt en hoe weet je dat? ‘Om te achterhalen wat Van de Velde daadwerkelijk deed, heb je je kunsthistorische bronnen’, aldus Van der Elst. ‘Daarna ga je nauwkeurig kijken en analyseren, je doet minuscule oplosmiddeltestjes op het schilderij en op een proefplank ga je zelf uitproberen. Er zijn wetenschappers die denken dat Van de Velde rietpennen gebruikte, maar dat geloof ik niet. De rietpen wordt door de vezels te snel te zacht om continue ragfijne lijnen te kunnen blijven tekenen. Bovendien weten we dat Van de Velde zich geoefend had in het maken van gravures en kalligrafie die in die tijd belangrijke kunstvormen waren. Daarvoor gebruikte je metalen stiften of veren. De veren voor het fijnste tekenwerk in die tijd zouden ravenveren zijn en inderdaad hebben die een dunne schacht en een prettige handligging. We weten ook dat je de veren moest verhitten en dat de keratine die erin zit, net als het eiwit van een ei, dan verhardt. Doordat het zo hard wordt, kun je de veren heel fijn snijden met speciale messen. Ik denk dat de pennen niet een split hadden voor inkttoevoer, zoals bij gewone vulpennen. De lijn zou dan te dik worden.’

 

We weten ook dat je de veren moest verhitten en dat de keratine die erin zit, net als het eiwit van een ei, dan verhardt. Doordat het zo hard wordt, kun je de veren heel fijn snijden met speciale messen. Ik denk dat de pennen niet een split hadden voor inkttoevoer, zoals bij gewone vulpennen. De lijn zou dan te dik worden.’

 

Maar hoe maakte hij dan lange lijnen? Van der Elst: ‘Ik vermoed dat Van de Velde een watje van katoen heeft gebruikt in de schacht van de veer. Die fungeerde als een soort inktpatroon en zo kon de inkt blijven vloeien en kon hij lange lijnen trekken. Zoiets blijkt dan ook gewoon in een vroeg zeventiende-eeuwse bron te staan over het maken van een veren pen. Maar daar lees je gemakkelijk overheen als je niet zelf met veren en inkt aan de slag gaat. Dat ontdek ik allemaal door gewoon zelf veren pennen te maken en onderweg te ontdekken wat werkt. Hij heeft voor zijn tekeningen dus heel waarschijnlijk veren gebruikt, maar ik sluit het gedeeltelijke gebruik van een trekpen voorlopig ook niet uit. Zo’n trekpen werd vroeger door cartografen en graveerders gebruikt voor het parallel aanbrengen van lange rechte lijnen langs een liniaal. Ook al is het schilderij bijna af, ik blijf voorlopig doorgaan met het doen van proeven. Het is moeilijk loslaten.’

 

Naast de Slag bij de Sont staat een andere pentekenschilderij met een opvallende witte lucht op een ezel. Het is een portret van een schip van twee kanten getekend en dat zonder uitgebreide wolkenpartijen, zoals bij de Slag bij de Sont. Van der Elst: ‘Die wolken moeten er oorspronkelijk wel zijn geweest, maar de meeste van Van de Veldes penschilderijen zijn totaal verpoetst. Vroegere restauratoren hebben in de wolkenpartijen alle grijze lagen weggepoetst. Dit schilderij is nu een ruïne van wat het ooit geweest is. Het is nu een soort zwartwit tekening geworden. Ook bij de meeste penschilderijen van het Rijksmuseum zie je nog maar weinig oorspronkelijke grijze lagen in de luchtpartijen. Men dacht waarschijnlijk dat de panelen en doeken vuil waren. Dat heb ik ook af en toe als ik pentekeningen onder ogen krijg. Maar door onderzoek en door het gebruik van een microscoop weten we nu dat het geen vuil is, maar originele nuances in grijzen. Onder een microscoop kun je namelijk zien dat het zogenaamde vuil onder de inktlijn zat. Geen vuil erop dus, maar aangebrachte nuanceringen eronder. Dat is voortschrijdend inzicht. We zijn echt heel anders gaan denken over het restaureren van deze pentekeningen en ik moet nu hele kleine restanten als boei gebruiken om de wolkenpartijen weer op te kunnen bouwen.’

 

'De restauratie-ethiek is de laatste decennia veel strenger geworden; alles is reversibel, men is zich bewust van elk ingreep en er wordt veel samengewerkt en overlegd. Alles wat je besluit, moet integer gebeuren. Maar ik vind dat we eigenlijk nog te weinig weten van wat synthetische vernissen op langere termijn gaan doen.'

Van der Elst laat op de computer de verschillende fases zien van het restauratieproces en laat eindeloos veel microscopische foto’s zien, veel van de retouches die ooit zijn uitgevoerd. Ze loopt door foto’s van de voorrestauratie, foto’s van ultraviolet en infrarood onderzoek, eigen foto’s van details, foto’s van voor en na het verwijderen van de vernis en foto’s van het schone werk. Daarnaast heeft de restaurator verschillende monsters genomen en naar het lab gebracht en is ze zelf de inkt gaan maken met galappeltjes van eikenbomen. ‘Soms zijn de restauraties in de afgelopen eeuwen verricht en soms is het in het atelier van Van de Velde zelf gebeurd’, zegt Van der Elst. ‘Al die tussenliggende restauraties kun je niet meer traceren. Door de eeuwen heen zijn de schilderijen in principe elke vijftig jaar schoongemaakt. Dan was de natuurlijke hars van de vernis zo vergeeld dat het je hem weer moest verwijderen. Met de tegenwoordige synthetische vernissen gaan de werken veel langer mee en hoeft er niet zo vaak gerestaureerd te worden. Ik ben zelf heel voorzichtig met de moderne synthetische vernissen die we van de Britse en Amerikaanse onderzoekers hebben overgenomen. De restauratie-ethiek is de laatste decennia veel strenger geworden; alles is reversibel, 2e geheel te verwijderen. Ik weet ook niet wat dan op termijn gaat gebeuren, ondanks dat er veel onderzoek naar is gedaan.’

 

Vraag bij al dat werk is: wat ziet een museumbezoeker uiteindelijk van al het werk en al het onderzoek van de restaurator? Van der Elst: ‘Door de wolkenpartijen goed te hebben, krijg je een totale impressie van wat Van de Velde heeft bedoeld. Alles bij elkaar krijg je eenheid die je ervaart als je ervoor staat. Door de wolkenpartij goed te hebben, ben jeJe bent er een beetje bij en voel je zelfs welk weer het was en welk seizoen en vooral ook wat Van de Velde daadwerkelijk wilde overbrengen van wat hij had gezien de hevige strijd waar honderden mensen zijn omgekomen. De details zijn daarbij heel belangrijk.’

 

bottom of page