Daniëlle van Halen, Surinaamse achtergrond
‘In Suriname leer je dat vrouwen de backbone zijn van de samenleving’
Lees andere voorbeelden uit het boek:
-
Oost-Turkije
‘Vanuit een achtergestelde situatie doen vrouwen het per definitie beter’, volgens Daniëlle van Halen, programmamaakster bij De Baak, het Management Centrum VNO-NCW. ‘Dat geldt voor feministen in de jaren zeventig in Nederland, voor Marokkaanse meiden nu én voor Surinaamse vrouwen die zelfstandig hun kinderen opvoeden en hun geld verdienen.’
Het type werk dat je kiest, is voor een belangrijke mate cultureel gestuurd, vindt Daniëlle: ‘De tweede generatie biculturelen kiest vaak voor het voor de hand liggende carrièrepad. Als ze het goed doen en hoogopgeleid zijn, gaan ze bijvoorbeeld voor medicijnen of accountancy. Als ze meer zichzelf durven te zijn, dan worden ze kunstenaar of gaan ze psychologie studeren. Voor ouders die vanuit een achterstandsituatie hier heen komen, is het heel belangrijk dat hun kinderen kiezen voor beroepen die in aanzien staan. Ze volgen ook niet zo snel cursussen over leiderschap of bijvoorbeeld spiritualiteit op het werk. Mijn eigen cursisten zijn nog nauwelijks zwart. Ik vermoed dat ze niet uit eigen beweging gaan staan voor hun persoonlijke ontwikkeling: over wie je bent, waar je voor staat en wat je uniek maakt. Dat zie je ook bij vrouwen. Die dwingen ook niet zo snel een cursus voor zichzelf af. Als ze naar een cursus gaan, dan is het vaak een vakinhoudelijke en niet eentje die gaat over persoonlijke ontwikkeling. Zo’n cursus ontstijgt het niveau van overleven en zit meer op zelf-actualisatie. Ik sta dus vaak alleen voor witte mannen een cursus te geven met hier en daar een vrouw en een kleurtje. Dat heeft niets met de Surinaamse cultuur te maken, maar meer met overleven.’
'Het oude Surinaamse concept heeft ook iets positiefs: dat je je als vrouw niet afhankelijk maakt van de man. Die boodschap krijg je er in de Surinaamse wereld vanaf je vierde ingeramd.'
‘Het stereotype beeld van een Surinaams gezin is die waarbij je ouders samen een kind krijgen waarna hun relatie eindigt en ze weer met iemand anders een relatie beginnen en nieuwe kinderen krijgen. Het is ook zo dat in ongeveer de helft van de Creoolse gezinnen de moeders hun kinderen opvoeden zonder man. Dit aandeel is vijf maal zo hoog als gemiddeld in Nederland. Dat lijkt in eerste instantie alleen een probleem. Aan de andere kant: het gaat de Creoolse moedergezinnen in veel opzichten beter dan de eenoudergezinnen bij andere bevolkingsgroepen. Het is een matrifocaal systeem, waarin moeders, dochters, zusters en grootmoeders elkaar ondersteunen in een hecht netwerk en mannen een marginale positie innemen. Financiële onafhankelijkheid en ‘pittigheid’ tegenover mannen worden door de moeders als belangrijke waarden overgedragen op hun dochters. De vrouwen leren er rekening mee te houden dat een man in hun leven om de opvoeding mee te delen niet vanzelfsprekend is. De alleenstaande Creoolse moeders beschouwen hun situatie niet als ideaal. Huwelijk en opvoeding door twee ouders hebben hun voorkeur, maar tegelijkertijd houden deze moeders de bestaande patronen in stand door de cultuur van onafhankelijkheid ten opzichte van mannen, die hen in staat stelt te overleven, op hun beurt weer door te geven aan hun dochters.’
'Als gekleurd persoon voel je binnen drie seconden aan of iemand je moet of niet.’
‘Het wordt niet zo als een probleem opgevat als buitenstaanders soms denken. Iedereen kent elkaar en weet het van elkaar. Bovendien levert dat sterke vrouwen op. Mijn moeders kant bestaat uit hele stevige types die zorgden voor de kinderen én voor de inkomsten. Ze realiseerden zich wel dat het niet ideaal was, maar maakten daar ook geen probleem van. Uit onderzoek blijk ook dat Creoolse kinderen uit moedergezinnen minder probleemgedrag naar buiten toe vertonen en op een hoger niveau in het vervolgonderwijs instromen dan Creoolse kinderen uit tweeoudergezinnen. Ik ben zelf ook opgegroeid met wereldbeelden en mensbeelden waarin mannen helemaal niet voor kwamen. Vrouwen doen het binnen dat beeld ook altijd beter. Zij zijn de backbone van de samenleving. Vrouwen verzetten het werk en de mannen gaan een beetje hun eigen gang. Je ziet nu dat de generaties die hier opgroeien meer de Europese gezinssituatie kiezen van twee mensen die bij elkaar wonen en de gezamenlijke verantwoordelijkheid nemen. Ik voel me daar ook meer bij thuis, maar ik zie ook de kracht van het oude Surinaamse concept: dat je je als vrouw niet afhankelijk maakt van de man. In je opvoeding krijg je dat ook mee. Al heel vroeg had ik bedacht dat ik wilde gaan studeren, een goede baan zou hebben, mij eigen auto en huis. Er kwam geen man in dat plaatje voor. Veel Surinaamse vriendinnen van mij herkennen dat. Het is een uit nood geboren feminisme, zou je kunnen zeggen. De vrouwen maken van deze nood een deugd, maar tegen een prijs: het alleen opvoeden van kinderen, het moeten zorgen en voorzien in het levensonderhoud van het gezin en de eigen persoonlijke ontwikkeling die daardoor weinig prioriteit krijgt. En de kinderen lopen ook het risico minder kansen te krijgen. Als je verder gaat dan de buitenkant, zijn het eigenlijk vaak ongewenste bijkomstigheden waar ook leed aan gekoppeld is. Mijn moeder besloot terug te keren naar Nederland omdat ook voor haar de verschillen in cultuur en levenstijl tussen Nederland en Suriname duidelijk werden en zij zich een meer Nederlandse stijl van leven had eigen gemaakt. Mijn moeder, die werkte als verpleegster in een psychiatrische instelling, heeft mij altijd voorgehouden dat ik me niet afhankelijk moet maken van wie dan ook. Mijn vader voegde daar dan ook nog aan toe dat ik moest zorgen dat ik ondernemer werd en niet in loondienst zou gaan. Hij was ondernemer. Jarenlang was hij lasser en bankwerker NDSM en heeft hij een aantal café’s gehad in Amsterdam.’
Daniëlle van Halen is van voornamelijk creoolse afkomst met een druppeltje Indiaans bloed. Wat ze meeneemt vanuit haar multiculturele achtergrond is haar veerkrachtigheid. ‘Ik heb een soort een vechtersmentaliteit meegekregen die ik ook herken bij mijn moeder. Ik heb het gevoel dat ik dat overal mee naar toe neem. Ik probeer daarin niet door te schieten. Ik ben een vechter, maar je zult mij niet eindeloze verhalen horen vertellen over de slavernij. Maar ik ben me wel bewust van het effect daarvan op de generaties voor mij. Ik vind niet dat de Nederlandse regering boete moet doen voor de slavernij en de gevolgen daarvan. Op een gegeven moment moet je verantwoordelijkheid nemen voor je eigen leven. Maar ik kan mij wel groen en geel ergeren aan de stelselmatigheid waarmee de Nederlandse geschiedenis eenzijdig wordt verteld. De Gouden Eeuw wordt gezien als de basis van de huidige welvaart, maar er wordt vergeten bij te vertellen dat er ook stelselmatig geroofd en geplunderd werd. Hele stammen werden uit Afrika naar Suriname verscheept om op de plantages te werken. De Gouden Koets werd van Surinaams goud gebouwd. Ik heb hier op school van alles geleerd over de ellende van de Tweede Wereldoorlog, maar er is niemand die mij iets verteld heeft over de slavenhandel die er in Nederland was tot ver in de negentiende eeuw. Ook Indische mensen horen nauwelijks iets over de uitbuiting van de Hollanders vroeger. Je mag trots zijn op je verleden, maar wees bewust waar je je weelde vandaan hebt.’
Daniëlle heeft zelf een bijzondere relatie met Suriname. Vanaf haar derde tot haar zesde woonde ze er bij haar grootouders. ‘Mijn moeder woonde toen in Nederland waar het in de jaren zeventig heel ingewikkeld was om oppas te regelen. Ik heb dus in Paramaribo op de kleuterschool gezeten. Later ben ik er nog eens teruggekeerd. Toen ik negen was had mijn moeder besloten om voorgoed in Suriname te gaan wonen. Na drie maanden was ze weer van gedachten veranderd en zijn we er nog een jaar gebleven. Ik heb er dus ook nog even op de lagere school gezeten. Maar als ik er nu kom is het na een dag duidelijk dat ik niet echt Surinaams ben. Dat zien ze gelijk, al is het maar aan de manier waarop je loopt.’ En men is gevoelig voor dit soort dingen, vindt Daniëlle: ‘De dagelijkse ervaring leert hoe belangrijk het is hoe je overkomt, wat de buitenkant doet in gezelschap. Een zwarte man roept in gezelschap iets anders op dan een witte man. En zeker als ie zich niet slim presenteert. Maar een Marokkaanse man heeft daarbij een extra handicap. Namelijk allerlei denkbeelden en associaties over de verschillen. Voordat ze zijn begonnen, staan ze al met 3-0 achter. In deze tijd is het bij Surinaamse mannen slechts een 1-0 achterstand. Het bijzondere van de huidige biculturelenproblematiek is dat die de laatste jaren is verschoven van de Surinamers en Antillianen naar Islamitische groepen. Ik moet me af en toe afsluiten van beelden die in de media geschetst worden en standpunten die door politici worden ingenomen. Dat raakt me zo op mijn gevoel van rechtvaardigheid. Het voelt nu als een nieuw en uniek probleem, maar eigenlijk had je hetzelfde probleem 20 jaar geleden ook. Alleen, er moet altijd iemand de pineut te zijn. Dat waren de Surinamers en Antillianen en dat zijn nú de Islamieten. Het komt zo kneuterig over en zo getuigen van gebrek aan zelfwaardering. Problemen die geprojecteerd worden op bepaalde bevolkingsgroepen zodat de echte problemen niet aan bod komen.’
‘De discussie over de hoofddoekjes vind ik daarvan een voorbeeld. Ik voel me zeer betrokken bij zo’n situatie van uitsluiting. Ik heb zelf meegemaakt dat ik, zonder reden, bespuugd werd door twee Nederlandse kindjes terwijl in weg probeerde te kruipen achter een elektriciteitshuisje. Ze pesten mij alleen omdat ik donker was. Ik was toen een jaar of acht. Als gekleurd persoon voel je binnen drie seconden aan of iemand je moet of niet. Maar je ziet ook dat gekleurde mensen onderling ook discrimineren. Iedereen in Suriname is geïmporteerd en heeft geleerd te leven in een multiculturele situatie. Iedereen is zich bewust van de vijf hoofdbevolkingsgroepen: de Chinezen, de Indianen, de Hindoestanen, de Javanen en de Creolen. Het is maar met wie je opgegroeid bent, met wie je op school gezeten hebt en bij wie je weleens thuis kwam, maar onderling is er een soort hiërarchie van welke etniciteit in aanzien staat. Er is nu ook een verschil tussen de Surinamer in Suriname en de Surinamer in Nederland. In Nederland zijn Surinamers veel meer op elkaar aangewezen, want voor de Nederlanders waren ze allemaal zwart. Daardoor hebben Surinamers hier in Nederland een soort broederschap een soort eenheid weten te creëren. Maar de verschillen blijven bestaan. Iedere Surinamer kan roti of saoto soep maken, maar als je roti gaat hálen dan doe je dat bij een Hindoestaan en bami halen doe je bij een Javaan. Voor nasi of een saoto soep ga je naar de Javaan en voor een tsjau min ga je naar een Chinees. De verschillen blijven.’