top of page

De tentoonstelling Rembrandt: the Late Works laat ons weer kennismaken met deze geplaagde en rijpe Rembrandt (1606-1669). Tot januari was deze tentoonstelling te zien in The National Gallery in Londen en nu in ons eigen Rijksmuseum. Voor de tentoonstelling is gekozen voor veertig van zijn beste schilderijen uit de hele wereld, en nog eens ruim vijftig tekeningen en prenten. Amsterdam krijgt zelfs vier topstukken meer te zien dan Londen, waaronder het Familieportret uit Braunschweig dat al zestig jaar niet meer gereisd heeft. De tentoonstelling toont de aspecten die het late werk innovatief maken. In zijn late periode kreeg de meester te maken met financiële en persoonlijke tegenslagen en misschien heeft dit hem aangezet vernieuwend te blijven. In die tijd verplaatste hij ook de aandacht van passie naar emotie, van hartstocht naar verstilling. Intimiteit, het innerlijke conflict en contemplatie kenmerken dit werk. Dat effect bereikte Rembrandt ook door technische innovaties. Prof. Gregor J.M. Weber, hoofd van de afdeling Beeldende Kunst van het Rijksmuseum en dr. Jonathan Bikker, Conservator Onderzoek, laten aan de hand van drie topwerken zien welke technieken de rijpere Rembrandt gebruikte om te komen tot kunst die de huidige beschouwer nog steeds verrassen door zijn diepgang, verstilling en psychologische zeggingskracht.

Prof. Gregor J.M. Weber en dr. Jonathan Bikker, makers van de tentoonstelling Rembrandt: the Late Works, vertellen aan de hand van drie schilderijen wat de essentie is van de late Rembrandt.

 

Koos de Wilt voor TeamKPN, het interne blad van de hoofdsponsor van de tentoonstelling.

 

‘Bij De Joodse Bruid heeft Rembrandt de mouw heel dik en laag op laag opgebracht, maar bijvoorbeeld bij de kraag zie je de grondering, de grondverf, nog, daar heeft hij dus niet geschilderd.’

VERF ALS SCULPTUUR


De Joodse Bruid ‘Na het schilderen van De Nachtwacht in 1642 en na de dood van zijn vrouw Saskia, ging hij zich opnieuw bezinnen’, vertelt hoofd van de afdeling Beeldende Kunst van het Rijksmuseum Weber. ‘Rembrandt was 36 en schilderde minder portretten en maakte lange wandelingen rond de stad Amsterdam.’ Pas in de jaren vijftig kwam er een nieuwe creatieve periode. In 1651 schilderde hij Jonge meisje bij het raam in grove penseelstreken en begon vanaf dat moment verder te experimenteren. Eigenlijk in de tijd dat het uit de mode raakt en men veel gladder gaat schilderen. Bikker: ‘De criticus Arnold Houbraken, die ook schilder was, schreef, zo’n vijftig jaar na Rembrandts dood, dat als je dichtbij kijkt het lijkt alsof Rembrandt de verf met een metselaartroffel heeft aangebracht. Houbraken was bevriend met de laatste leerling van Rembrandt, Aert de Gelder. Deze schilder was de enige leerling die trouw zou blijven aan de in dikke klodders verf schilderen zoals zijn leermeester dat deed. Alle andere leerlingen waren toen al lang overstapt naar een meer Vlaamse, elegante en gladdere manier van schilderen.’ Rembrandt gaat steeds meer verf op het doel smeren, maar niet op het hele schilderij, zo vond Conservator Onderzoek Jonathan Bikker uit: ‘Bij De Joodse Bruid heeft Rembrandt de mouw heel dik en laag op laag opgebracht, maar bijvoorbeeld bij de kraag zie je de grondering, de grondverf, nog, daar heeft hij dus niet geschilderd.’ Ook het standpunt veranderde, zo legt Bikker uit: ‘Je staat er bij Rembrandt bovenop, dichterbij dan eigenlijk gebruikelijk is. Je hoeft het verhaal erachter niet te kennen om toch te zien dat het bij het schilderij gaat over intimiteit. Het Bijbels verhaal van Isaäk en Rebekka gaat over een geheime amoureuze ontmoeting die een koning vanuit zijn raam bekijkt. Wij nemen de rol over van de spiedende koning.’

‘Op grote delen van de schilderijen van Lucretia (1664 en 1666) zien we op de röntgenfoto’s dat hij het gewaad met krassen heeft opgebouwd.’

HET PALETMES ALS PENSEEL

Lucretia ‘Al in zijn vroege jaren gebruikte Rembrandt de techniek van krassen en het boetseren met verf zodat je stoffen namaakt in drie dimensies’ vertelt Jonathan Bikker. ‘Waarschijnlijk heeft hij dat geleerd van Jan Lievens met wie hij in zijn vroegste periode van zijn carrière in Leiden het atelier deelde. Ook al in De Nachtwacht, een werk dat hij maakte toen hij half dertig was, gebruikte Rembrandt deze techniek. Het paletmes begon hij te gebruiken bij het schilderen van zijn zoon Titus in 1654, als Rembrandt eind veertig is. Hij gebruikte het paletmes vanaf dat moment niet in al zijn werk, maar wel steeds vaker.’ Op grote delen van de schilderijen van Lucretia (1664 en 1666) zien we op de röntgenfoto’s dat hij het gewaad met krassen heeft opgebouwd. Oorspronkelijk ook de hand van de vrouw. Weber: ‘De hand die we nu zien, is waarschijnlijk later geschilderd. We denken dat Rembrandt deze hand oorspronkelijk heel grof had geschilderd met een paletmes en dat latere restaurateurs er een hand op geschilderd hebben. Dat verkocht beter.’ Ook op andere delen zien we dat Rembrandt met het paletmes in de weer is geweest. Bikker: ‘Op de mouw zie je een donker stuk stof dat in twee lagen met een paletmes is aangebracht. De tweede laag, die pas na het drogen van de eerste laag is opgebracht, is een bruine, doorzichtige bruine glacislaag. Direct naast deze dikke verf zie je stof die glad met de kwast is aangebracht. Heel spannend.’

Waar Van Gogh zijn inspiratie haalde

Toen Vincent van Gogh in 1885, bij de opening van het Rijksmuseum, voor De Joodse Bruid ging zitten, wilde hij niet meer weg. Hij vertelde een vriend dat hij tien jaar van zijn leven wilde opofferen om twee weken voor het schilderij te kunnen blijven zitten. In een brief aan zijn broer Theo had hij het over een oneindig sympathiek en intiem schilderij. Bikker: ‘Vincent reageerde op de inhoud, de intimiteit van het werk, en niet op de dikke klodders verf. Bijzonder eigenlijk, want het zou precies dit gebruik van verf zijn dat Van Gogh na zijn dood zo beroemd zou maken.’

‘Heel bijzonder vind ik de rimpel die Rembrandt door een kras maakte in zijn linker wenkbrauw. Van dichtbij is het helemaal geen wenkbrauw meer. Dat zie je pas op een afstand en dat maken we als beschouwer eigenlijk zelf in ons hoofd.’

 

DE ACTIEVE ROL VAN DE BESCHOUWER

 

Zelfportret met twee cirkels In het Zelfportret met twee cirkels (ca. 1665-69) is duidelijk te zien dat Rembrandt het paletmes gebruikte en ook een pennetje om mee te krassen in de verf. Misschien heeft hij daarvoor het naald gebruikt die hij – heel revolutionair ook - bij het maken van zijn etsen gebruikte. Bikker: ‘Heel bijzonder vind ik de rimpel die Rembrandt door een kras maakte in zijn linker wenkbrauw. Van dichtbij is het helemaal geen wenkbrauw meer. Dat zie je pas op een afstand en dat maken we als beschouwer eigenlijk zelf in ons hoofd.’ Het pasteuze gebruik van de verf en het gebruik van het paletmes zorgden ervoor dat Rembrandt in eigen tijd niet altijd populair was. Critici klaagden dat het niet af was. Maar in onze tijd oogt het werk buitengewoon modern. De grove manier van werken zorgde ervoor dat het werk vanaf de achttiende eeuw tot aan onze tijd steeds weer nieuwe interpretaties mogelijk maakten. Dat was de bedoeling ook van Rembrandt, volgens Weber: ‘Rembrandt bepaalde niet alleen zelf wanneer een werk af was en hij liet ook veel aan de beschouwer over. Bij het Zelfportret met twee cirkels valt, behalve de cirkels op de achtergrond, op dat de hand met de penselen vaag is gelaten. Hij gaf de beschouwer daarmee ook een rol.’ Bikker vult aan: ‘Een oud leerling van Rembrandt, die ook criticus was, Samuel van Hoogstraten, heeft het erover dat wij als kijkers de hand zelf mogen afmaken in ons hoofd. Ook Rembrandts tijdgenoot, de Franse kunstenaar en criticus Roger de Piles, vond het mooi dat de beschouwer werd betrokken in het afmaken van het schilderij. Gebruikelijk was dat zeker niet. Feitelijk is dat een heel modern gegeven en uniek in de kunstgeschiedenis.’

De mythe over de vergeten Rembrandt
Het misverstand is nog steeds dat Rembrandt aan het eind van zijn leven zo goed als vergeten was. De waarheid is dat de late Rembrandt nog steeds belangrijke opdrachtgevers had. Schilderijen als De Joodse Bruid en De Staalmeesters hadden nooit geschilderd kunnen worden zonder rijke opdrachtgever. Hij had rijke klanten als de chirurg dr. Deijman en schatrijke kooplieden als Louis de Geer en de familie Trip. Ook zijn zelfportretten werden in eigen tijd goed verkocht. Een telg uit de beroemde bankiersfamilie de’ Medici kocht in het stervensjaar van Rembrandt zelfs nog een zelfportret van hem voor zijn neef. Bij een eerder bezoek waren die uitverkocht.

bottom of page